Bladeren vielen zo stil en zo zacht,
Schonken de aarde hun geel-gouden pracht.
Toen kwam de stormwind in razende vlucht,
Blies alle bladeren wild door de lucht.
Ach, nu verdween al het glanzende goud,
Droevig en dor is het huiv’rende hout,
Neev’lig en nat zijn nu weide en veld,
Mensen, zij worden door wanhoop gekweld,
Zien slechts de duisternis donker en dicht.
Moedig o, mensenkind, zoek naar het licht!
Diep in de aarde en diep in uw hart,
Straalt er een ster in de duisternis zwart,
Elk, die de stralende sterre daar vindt,
Weet, dat het Goddelijk Licht overwint.
Lena Struik
November
Dactylus