Ein Läuschen und ein Flöhchen, die lebten zusammen in einem Haushalte und brauten das Bier in einer Eierschale.
Da fiel das Läuschen hinein und verbrannte sich. Darüber fing das Flöhchen an laut zu schreien.
Da sprach die kleine Stubentüre: "Was schreist du, Flöhchen?"
– "Weil Läuschen sich verbrannt hat."
Da fing das Türchen an zu knarren.
Da sprach ein Besenchen in der Ecke: "Was knarrst du, Türchen?"
– "Soll ich nicht knarren?
Läuschen hat sich verbrannt,
Flöhchen weint."
Da fing das Besenchen an entsetzlich zu kehren.
Da kam ein Wägelchen vorbei und sprach: "Was kehrst du, Besenchen?"
– "Soll ich nicht kehren?
Läuschen hat sich verbrannt,
Flöhchen weint,
Türchen knarrt."
Da sprach das Wägelchen: "So will ich rennen," und fing an entsetzlich zu rennen.
Da sprach das Mistchen, an dem es vorbeirannte: "Was rennst du, Wägelchen?"
– "Soll ich nicht rennen?
Läuschen hat sich verbrannt,
Flöhchen weint,
Türchen knarrt,
Besenchen kehrt."
Da sprach das Mistchen: "So will ich entsetzlich brennen," und fing an in hellem Feuer zu brennen.
Da stand ein Bäumchen neben dem Mistchen, das sprach: "Mistchen, warum brennst du?"
– "Soll ich nicht brennen?
Läuschen hat sich verbrannt,
Flöhchen weint,
Türchen knarrt,
Besenchen kehrt,
Wägelchen rennt."
Da sprach das Bäumchen: "So will ich mich schütteln," und fing an sich zu schütteln, daß all seine Blätter abfielen.
Das sah ein Mädchen, das mit seinem Wasserkrügelchen herankam und sprach: "Bäumchen, was schüttelst du dich?"
– "Soll ich mich nicht schütteln?
Läuschen hat sich verbrannt,
Flöhchen weint,
Türchen knarrt,
Besenchen kehrt,
Wägelchen rennt,
Mistchen brennt."
Da sprach das Mädchen: "So will ich mein Wasserkrügelchen zerbrechen," und zerbrach das Wasserkrügelchen.
Da sprach das Brünnlein, aus dem das Wasser quoll: "Mädchen, was zerbrichst du dein Wasserkrügelchen?"
– "Soll ich mein Wasserkrügelchen nicht zerbrechen?
Läuschen hat sich verbrannt,
Flöhchen weint,
Türchen knarrt,
Besenchen kehrt,
Wägelchen rennt,
Mistchen brennt,
Bäumchen schüttelt sich."
"Ei," sagte das Brünnchen, "so will ich anfangen zu fließen," und fing an entsetzlich zu fließen.
Und in dem Wasser ist alles ertrunken, das Mädchen, das Bäumchen, das Mistchen, das Wägelchen, das Besenchen, das Türchen, das Flöhchen, das Läuschen, alles miteinander.
Gebroeders Grimm
Läuschen und Flöhchen
Stapelreim / Märchen der Brüder Grimm
Er waren eens een luisje en een vlootje. Ze hadden samen een huishouding opgezet en brouwden bier in een eierschaal.
Toen viel het luisje er in en verbrandde. Daarover begon het vlootje luid te schreien.
Toen sprak het kamerdeurtje: "Waarom huil je zo, Vlootje?"
– "Omdat Luisje is verbrand!"
Daarop ging het deurtje piepen.
Toen sprak het bezempje in de hoek: "Waarom piep je zo, deurtje?"
– "Zou ik niet piepen?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit!"
Daarop begon het bezempje verschrikkelijk hard te vegen.
Toen kwam een wagentje voorbij en sprak: "Waarom veeg je zo, bezempje?"
– "Zou ik niet vegen?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje piept!"
Daarop sprak het wagentje: "Dan ga ik hard rijden," en het begon ontzettend hard te rijden.
Toen sprak een stukje mest, waaraan het wagentje voorbij reed: "Wat rijd jij hard, wagentje?"
– "Zou ik niet hard rijden?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje piept,
Bezempje veegt."
Daarop sprak het stukje mest: "Dan zal ik verschrikkelijk branden," en het begon fel te branden.
Toen sprak een boompje naast het stukje mest: "Stukje mest, waarom brand je?"
– "Zou ik niet branden?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje piept,
Bezempje veegt,
Wagentje rijdt."
Daarop sprak het boompje: "Dan ga ik me schudden," en 't begon zich zo te schudden, dat al zijn blaadjes afvielen.
Toen kwam er een meisje aan met een waterkruikje en sprak: "Boompje, wat schud je je?"
– "Zou ik mij niet schudden?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje piept,
Bezempje veegt,
Wagentje rijdt,
Stukje mest brandt."
Daarop sprak het meisje: "Dan gooi ik het waterkruikje stuk," en brak het waterkruikje.
Toen zei het bronnetje, waaruit het water opwelde: "Meisje, waarom breek je het waterkruikje?"
– "Zou ik het waterkruikje niet breken?
Luisje is verbrand,
Vlootje schreit,
Deurtje krijt,
Bezempje veegt,
Wagentje rijdt,
Stukje mest brandt,
Boompje schudt zich."
"Zo," zei het bronnetje, "en ga ik stromen," en het begon verschrikkelijk hard te stromen.
En in het water is tenslotte alles verdronken, het meisje, het boompje, het stukje mest, het wagentje, het bezempje, het deurtje, het vlootje, alles met elkaar!
Gebroeders Grimm
Luisje en Vlootje
Stapelrijm / sprookje van de gebroeders Grimm
Voor achtergronden en toepassing van stapelrijmen, zie de toelichting in Tineke's DoeHoek: