Een herdershond draaft licht en vlug
Van 't werk op ’t veld naar huis terug.
De schapen heeft hij wel behoed
Met waakzaam oog en wakk're moed.
Terwijl hij voortgaat door de straten,
Krijgt hem een keffertje in de gaten,
Zo van dat kleine luxe grut,
Wel mooi gekamd, maar weinig nut.
Zo’n honneponnig luxe hondje
Met zijden haar en vinnig mondje,
Dat dadelijk blaft en toch niet bijt,
Verbergend zijn lafhartigheid.
De herder kijkt niet op of om,
Dat keffen is hem veel te dom.
Met waardigheid gaat hij zijn gang,
Maakt ’t kleine ding niet eens wat bang.
Een grote, sterke slagershond,
Die dat wat al te goedig vond,
Vraagt hem: "Waarom verdraag je dat?
’k Had gauw hem bij zijn kraag gevat."
"Waarom", zegt onze herder wijs,
"Zijn keffen laat me koud als ijs,
Ik heb nog heel wat andere zorgen,
Misschien probeert vandaag of morgen
Een wolf mijn schapen aan te randen,
Daarvoor bewaar ’k mijn scherpe tanden!"
T. H.-H.
Een herdershond draaft licht en vlug
Een bewerkte fabel