Daar komt die lelijke wolf weer aan!
Een lam ziet hij bij ’t beekje staan.
"Ha, ha!" denkt hij, "wat een lekker hapje!
Die vang ik wel even met een grapje."
"Zo, zo," zo buldert zijn woest geluid,
"zo, zo, klein lam, wat voer jij hier uit?
Mag jij mijn drinken troebel maken?"
Het lammetje ziet de bloeddorstige kaken,
en stamelt beleefd: "U moet u vergissen,
De stroom komt naar mij, dat kan niet missen."
"Toch maak je hem troebel, akelig beest,
En jij bent het ’t vorig jaar geweest,
die die praatjes over mij liet horen!"
"Vergeef mij, toen was ik nog niet geboren."
"Dan was het je broertje, dat mag niet hinderen."
"Mijn moeder heeft geen andere kinderen."
"Och, waarom zullen we langer praten?
Ik ben hier de baas! Houd dat in de gaten!"
De wolf nam een sprong, liet het lam niet meer los,
maar sleurde het mee, en at ’t op in het bos.
L. H.
De wolf en het lam