Een timmerman timmerde:
Timre tam tam.
Woelend een wurmpje
Aanwriemelen kwam.
Wurmde en woelde
En wroette en wrong,
Vervaarlijk veel vretend
Door ’t hout zich heen drong.
Woelde en wurmde
En wroette en vrat,
Doch hoe het ook wroette,
Het vrat zich niet zat.
Hoort! hoe nu huilde
Het hout, o zo droef,
Dat de wurmende worm
Door zijn lijf zich heengroef!
De toornende timmerman
Toont zich kordaat:
Fluks vat hij de viezige,
Vunzige vraat.
Hij zet hem nu zonder
Bezinnen opzij,
Hervat dan zijn arbeid
Weer vrolijk en blij.
Het wurmpje vergraaft zich
Vergramd in de grond,
Doch het heldere hout
Is weer goed en gezond.
De timmerman timmert weer:
Timre tam tam,
Het wurmpje hem niet weer
hinderen kwam.
Daniël Udo de Haes
De timmerman en de houtworm