Ik ben de adelaar,
Vlieg om de rotsen daar,
Zoek steeds de steilste top,
Bouw daar mijn nest dan op,
Zweef in de luchten rond,
Raak weinig aardegrond.
Vlieg op de zon steeds at,
Die mij m’n veren gaf.
Klim langs de hemelboog
Steeds weer naar haar omhoog,
Vormt uit haar stralen zacht,
Zij niet mijn vedervacht.
Dat ik het eerst de dag
Steeds weer begroeten mag,
Hoog boven land en zee
Drijf ’k met de winden mee,
Grijp slechts mijn prooi op aard,
Die ook mijn nest bewaart.
Leer ook mijn jongen graag
Opstijgen van omlaag!
T. H.-H.
De adelaar