Een zaadje lag te slapen
In ’t donker van de akker.
Toen kwam de lieve lentezon:
Die riep het zaadje wakker.

Een worteltje kwam kijken,
Hield Moeder Aard goed vast.
Het at en dronk naar hartelust
En was bij haar te gast.

De zonne riep, een stengeltje
Wou zonnestraal toen zijn.
En opdat het plantje groeien kon,
Spreidde ’t blaadjes rond en fijn.

Zo groeide ’t hoog, zo groeide ’t wijd
Als stengel en als blad
Totdat het in een laatste knop
Verborg zijn grootste schat.

Als in gevouwen handen,
Deemoedig opgeheven,
Als antwoord op de zonneroep
Toont d’aard een hemels leven.

Zoals de zon aan ’t firmament,
Zo staat de bloem te stralen
En ’t is of ieder voorjaar weer
De sterren op aarde dalen...

M.A. M.-P. V.
De plant

delen op Facebookdelen via Twitterdoorsturen per mail