Daar ginder staat een huis,
Steigerde, weigerde, wipmanshuis;
Daar ginder staat een huis.

Wie woont daar in dat huis,
Steigerde, weigerde, wipmanshuis;
Wie woont daar in dat huis.

Daar woont alleen een boer.
Steigerde, weigerde, wipmansboer;
Daar woont alleen een boer.

Die boer, die kreeg een vrouw,
Steigerde, weigerde, wipmansvrouw;
Toen loeg hij om die vrouw.

Toen kreeg die boer een kind,
Steigerde, weigerde, wipmanskind;
Toen loeg hij om dat kind.

Toen kreeg die boer een knecht,
Steigerde, weigerde, wipmansknecht;
Toen loeg hij om die knecht.

Toen kreeg die boer een meid,
Steigerde, weigerde, wipmansmeid;
Toen loeg hij om die meid.

Toen stierf die boer zijn vrouw,
Steigerde, weigerde, wipmansvrouw;
Toen kreet hij om zijn vrouw.

Toen stierf die boer zijn kind,
Steigerde, weigerde, wipmanskind;
Toen kreet hij om zijn kind.

Toen stierf die boer zijn knecht,
Steigerde, weigerde, wipmansknecht;
Toen kreet hij om zijn knecht.

Toen stierf die boer zijn meid,
Steigerde, weigerde, wipmansmeid;
Toen kreet hij om zijn meid.

Toen stond hij weêr alleen.

Traditioneel
Daar ginder staat een huis

Stapelrijm

Voor achtergronden en toepassing van stapelrijmen, zie de toelichting in Tineke's DoeHoek:

Het stapelrijm - rust door ritme
 

delen op Facebookdelen via Twitterdoorsturen per mail